Vordering uit onrechtmatige daad op erfgenaam wegens onrechtmatige onttrekkingen en verbeurdverklaring van het aandeel in die vordering wegens verzwijging.
Het gaat hier om twee kinderen van erflater, zijnde vader. Kind A. heeft bewezen dat er vermogensverschuivingen hebben plaatsgehad tussen erflater enerzijds en kind B. en diens echtgenote anderzijds. Deze zijn zonder rechtsgrond gebeurd. Derhalve behoort tot de nalatenschap van vader een vordering op zoon B. en zijn echtgenote tot een totaalbedrag van ruim € 900.000,00. Door partij B. is niet voldoende tegenbewijs geleverd.
Het hof merkt deze vordering aan als een vordering tot vergoeding van schade die vader heeft geleden door een onrechtmatige daad (onttrekking aan het vermogen zonder rechtsgrond) van B. (of zijn echtgenote). Vervolgens oordeelt het hof dat zoon B. deze vordering heeft verzwegen en derhalve zijn aandeel daarin heeft verbeurd.
De vordering was een goed van de nalatenschap en vaststaat dat kind B. (die geacht moet worden te weten van het bestaan van die vordering) deze niet heeft gemeld aan kind A. en heeft gezwegen waar spreken nodig was.
(ECLI:NL:GHARL:2023:7620)